Afgezien van de manier
om vermogen aan de kwikdamp in de ontladingsruimte toe
te voeren, zijn deze lampen in werking vrijwel gelijk
aan gewone fluorescentielampen (TL buizen). De kwikdamp
wordt elektrisch aangeslagen, waarbij elektronen in een
hogere energiebaan worden gebracht, bij het terugvallen
naar de oorspronkelijke baan geven ze ultraviolette (UV)
straling af. De ultraviolette straling wordt door de fluorescerende
laag die op de binnenzijde van de glazen ballon, die de
ontladingsruimte vormt, omgezet in zichtbaar licht. De
meest gangbare uitvoeringsvorm bestaat uit een ballonvormige
ontladingsruimte (A) van glas, met dezelfde vorm als een
gloeilamp, waarin een glazen buis (B) van achter de ballon
in steekt. In deze buis wordt een antenne, aangeduid als
power coupler, aangebracht. Dit is een spoel met een buisvormige
ferrietstaafkern waarop een geïsoleerde draad is
gewikkeld.
In uitvoeringsvormen die op lage frequenties werken,
bestaat de lamp uit twee parallel lopende lange buizen,
verbonden door twee korte buizen. Om de korte buizen
zijn spoelen aangebracht.
De spoelen zijn verbonden met een elektronisch voorschakelapparaat
(C), dat een hoogfrequente spanning opwekt. Voor inductielampen
gebruikelijke frequenties zijn 13,6 MHz, 2,65 MHz en
130 tot 400 kHz. Een resonantiecircuit in de uitgang
van het voorschakelapparaat, waar ook de Power Coupler
deel van uit maakt, wekt een hoge spanning op om de
lamp te ontsteken. Als de lamp is ontstoken daalt de
spanning tot het normale bedrijfsniveau. Het ontsteken
vindt binnen enkele milliseconden plaats.
Het hele systeem is te beschouwen als een transformator,
waarbij de power coupler de primaire wikkeling vormt
en de gasontladingsboog in de ontladingsruimte een secundaire
wikkeling met een winding, die tevens de belasting van
de transformator vormt. De voorschakelapparaten worden
aangesloten op de netspanning van het openbare elektriciteitsnet,
maar kunnen voor de meeste types ook op gelijkspanning
worden aangesloten, bijvoorbeeld voor noodverlichting
uit accu's.
In conventionele gasontladingslampen vormen de elektroden
de levensduur beperkende factor. Een elektrodeloze lamp
heeft deze beperking niet en kan daardoor een zeer lange
levensduur hebben. De lampen met een extern voorschakelapparaat
tot 100.000 branduren, oftewel 11½ jaar continu
aan of 23 jaar alleen overdag of alleen 's nachts. De
lampen met een geïntegreerd voorschakelapparaat
gaan 15.000 tot 30.000 uur mee. Er zijn hoogwaardige
elektronische circuits in de voorschakelapparaten nodig
om zo'n lange levensduur te kunnen bereiken, met een
zeer laag voortijdig uitvalpercentage. Inductielampen
zijn relatief duur en vinden daarom vooral toepassing
in situaties waarin de vervangingskosten van de lampen
hoog zijn.
Er wordt nog steeds onderzoek gedaan naar verbetering
in inductielampen. Verder hebben inductielampen industriële
toepassingen, als uv-stralingsbron. In dat geval wordt
de lampballon van kwartsglas gemaakt, en wordt er geen
fluorescentielaag aangebracht
|