De levensduur
van natriumlampen ligt tussen 10 000 en 30 000 uur.
De lichtopbrengst neemt wel af gedurende de levensduur,
maar voor moderne lagedruknatriumlampen is deze afname
heel gering.
Omdat natrium bij kamertemperatuur een vaste stof
is en een lage dampdruk heeft wordt een vulling van
neongas gebruikt om de lamp te starten. Daardoor geeft
de lamp na het starten eerst een roodachtig licht.
Pas als hij genoeg opgewarmd is om het natrium te
laten verdampen zal de volle lichtsterkte bereikt
worden. Doordat het voor het starten benodigde neon
dan ook nog een beetje van zijn rode licht bijdraagt,
ontstaat de indruk dat deze lampen een enigszins oranje
licht uitstralen (de dubbele spectraallijn van natrium
is zelf zuiver geel). Voor hogedruklampen worden ook
andere gassen zoals xenon toegevoegd, ook wordt soms
extra kwik in de ontlaadruimte aangebracht.Lagedruknatriumlampen
(SOX, LPS) geven geel licht, dat uitsluitend uit de
voor natrium kenmerkende dubbele spectraallijn bestaat.
Hierdoor is het bij deze verlichting onmogelijk kleuren
waar te nemen. Voor toepassingen als verlichting van
snelwegen hoeft dit echter geen bezwaar te zijn, want
het gele licht heeft juist de golflengte waarvoor
het menselijke oog het gevoeligst is. De specifieke
lichtopbrengst van deze lampen is met 100-200 lumen/watt
het hoogste van alle gasontladingslampen. Voor optimale
werking moet de relatief grote binnenbuis op een temperatuur
van 260 °C blijven. Daarom wordt de buitenballon
luchtledig gepompt, en wordt deze van binnen voorzien
van een infrarood reflecterende laag tin gedoopt indiumoxide.
Natriumlampen worden via een voorschakelapparaat
op het lichtnet aangesloten. Dat is bij alle gasontladingslampen
nodig om de stroom door de lamp te begrenzen. Verder
is een voorziening nodig om een hoge startspanning
te kunnen leveren voor het ontsteken van de lamp.
Soms gebeurt dat met een starter, anders levert het
voorschakelapparaat zelf de benodigde startspanning.
Onderzoeker Arthur Compton van de Amerikaanse firma
Westinghouse ontwikkelde in 1919 een lagedruknatriumlamp,
die geel licht uitstraalde maar een zeer hoge specifieke
lichtopbrengst had. In 1920 ontwikkelde Compton het
boor-glas dat nodig was voor de productie van lagedruknatriumlampen.
Dat glas verdraagt het bijzonder agressieve natrium,
en blijft in tegenstelling tot gewoon glas, lichtdoorlatend.
Op 1 juli 1932 werd de straatverlichting tussen Beek
en Geleen met lagedruknatriumlampen in bedrijf gesteld.
In hetzelfde jaar werd de straatverlichting van Purley
Way in Londen van natriumlampen voorzien. Deze lampen
hadden toen een lichtopbrengst van 50 lumen/watt.
Zowel Philips, Osram als General Electric begon in
de jaren dertig met de productie van lagedruknatriumlampen.
William Louden en Kurt Schmidt van General Electric
wisten door de ontwikkeling van lichtdoorlatend keramisch
materiaal en speciale afdichtings- en fabricagetechnieken
in 1964 de eerste hogedruknatriumlampen te ontwikkelen.
De lampen werden vanaf 1965 door General Electric
en later ook door de andere grote lampfabrikanten
gemaakt.
In de loop der jaren werden talloze verbeteringen
doorgevoerd en werd zowel de lichtopbrengst als de
levensduur voortdurend vergroot. Een belangrijke verbetering
voor de lagedruklamp was de ontwikkeling rond 1965
door Philips van het type "SOX", waarbij
een dunne laag indium-tin-oxide aan de binnenkant
van de buitenballon wordt aangebracht, waardoor de
infrarode warmtestraling van de binnenballon wordt
gereflecteerd. Dit geeft een aanzienlijke stijging
van de lichtopbrengst. |