Een
TL buis is aan de binnenzijde bedekt met een fluorescerende
stof en gevuld met een van de edelgassen argon of
krypton (of een mengsel hiervan) en kwikdamp onder
lage druk. Tussen twee elektroden aan weerszijden
van de buis vindt een gasontlading plaats, waardoor
de kwikdamp ultraviolet licht gaat uitzenden. In de
fluorescerende laag wordt de ultraviolette straling
omgezet in zichtbaar licht.
De fluorescentielamp is in zijn huidige buisvorm
in 1935 gedemonstreerd voor de Illuminating Engineering
Society in Cincinnati (VS) door General Electric en
op de wereldtentoonstelling van 1937 in Parijs door
Osram. De toegepaste techniek bouwde voort op gasontladingslampen,
zoals geconstrueerd door Heinrich Geissler in 1856,
die een blauwachtige gloed in een met gas gevulde
buis opwekte, aangestuurd door een inductiespoel.
Nikola Tesla demontreerde fluorescentielampen op de
wereldtentoonstelling van 1893 in Chicago. In 1901
demonstreerde Peter Cooper Hewitt een kwikdamplamp,
die licht van een blauwgroene kleur uitstraalde. De
lamp had een buisvorm en Cooper Hewitt gebruikte reeds
fluorescentiematerialen, zoals Rhodamine B. Deze lampen
werden gebruikt bij fotografie omdat ze een hoger
rendement hadden dan de toenmalige gloeilampen.In
1926 stelden Edmund Germer en zijn collega’s
bij Osram de fluorescentielamp in zijn huidige vorm
voor, met gloei-elektroden en een buis gecoat met
fluorescentiepoeder. Een verdere bijdrage leverden
M. Pirani en A. Rüttenauer bij Osram in 1932,
door efficiënte emittermaterialen voor de elektroden
te ontwikkelen, die gemakkelijk elektronen uit de
elektroden in het gas laten ontsnappen, en betere
fluorescentiepoeders. In de jaren 1936 tot 1938 maakten
de vooraanstaande lampfabrikanten verbeterde fosforen
waardoor het rendement werd opgevoerd, en door toepassing
van de zogenaamde driebandfosforen werd de kleurweergave
verbeterd (hoge CRI). Tegenwoordig is 110 lumen per
watt haalbaar. Verder maakten de nieuw ontwikkelde
fosfors compactere lampen mogelijk (buisdiameter 26
mm en kleiner).
|